Onze website gebruikt cookies om je surfervaring te verbeteren. Om deze website optimaal te gebruiken vragen we je om akkoord te gaan met ons gebruik van cookies.

Ik ga akkoord met de cookies liever niet.

Informatie

Heeft u een vraag en bent u op zoek naar informatie, kijk dan hier. De leden van Uw Bemiddelaars posten hier interessante blogs over hun ervaringen, nieuwtjes en juridische ontwikkelingen binnen hun expertise.

Tags

terug naar selectie

Een deontologische code voor de erkende bemiddelaar

18.06.2021
Bemiddeling, Uw Bemiddelaars

De deontologische code werd aangenomen op de algemene vergadering van 16 december 2020.  Ze werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 29 april 2021. Deze code komt in opvolging van de gedragscode die sinds 18 oktober 2007[1] bestaat. De deontologische code dient nog gepubliceerd te worden in het Belgisch Staatsblad vooraleer ze effectief in werking treedt. Normaliter, vanaf de 10e dag[2] na haar publicatie in het Belgisch Staatsblad zal de deontologische code afdwingbaar zijn.

De niet naleving van de deontologische code kan leiden tot een tuchtsanctie. De tuchtprocedure is geregeld bij artikel 1727/5 §2-§5 van het Gerechtelijk Wetboek en het reglement van procesvoering van de Commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling van 29 september 2020.

 

Het beroep van erkend bemiddelaar is een met een titel beschermd beroep sedert de Wet van 18 juni 2018[3].

Artikel 1726 §4 Ger.W. bepaalt immers uitdrukkelijk: "Niemand mag de titel van "erkend bemiddelaar" gebruiken, alleen of in combinatie met andere termen, zonder dat hij is opgenomen op de lijst van erkende bemiddelaars bedoeld in artikel 1727"

Deze bepaling en dus de uitoefening van het beroep wordt zelfs strafrechtelijk gehandhaafd. Artikel 227quater van het Strafwetboek bepaalt dat er sancties staan op het beroepsmatig bemiddelen in de zin van het Gerechtelijk Wetboek, zonder opgenomen te zijn in de lijst van erkende bemiddelaars. Wordt ook gesanctioneerd: hij die zich als erkend bemiddelaar kenbaar maakt en zich dus de titel ‘erkend bemiddelaar’ toe-eigent, terwijl hij dit niet is.

 

Gezien alle beschermde beroepen een deontologische code hebben, zat deze voor de bemiddelaars er aan te komen. Dit is een stap voorwaarts in de professionalisering van de beroepsgroep.

Door de wetgever werd de Federale Bemiddelingscommissie (hierna: FBC) in het leven geroepen als centraal orgaan op federaal niveau om te waken over de ontwikkeling en de kwaliteit van de bemiddeling via de erkenning van de bemiddelaar. De taken van de FBC zijn opgenomen in artikel 1727 §6 Ger.W.

Eveneens bij Wet van 18 juni 2018 werd artikel 1727 Ger. W. aangepast, zodat de Federale Bemiddelingscommissie sinds de inwerkingtreding van de wet niet langer als één van haar opdrachten heeft “een gedragscode opstellen”[4] maar o.m. als opdracht heeft gekregen "een deontologische code opstellen".[5]

Naast de deontologische code bestaat er ook een tuchtprocedure[6]. Het publiek moet erop kunnen vertrouwen dat de dienstverlening van professionals op orde is en dat beroepsbeoefenaars betrouwbaar zijn. Een effectief tuchtrecht draagt daaraan bij.[7] Wanneer een reglement niet kan gehandhaafd worden heeft het natuurlijk geen zin. Met een tuchtprocedure handhaaft men de verplichtingen opgenomen in de een deontologische code. Het is dan ook logisch dat de FBC ook de wettelijke opdracht heeft gekregen om klachten te behandelen tegen bemiddelaars, advies te verschaffen in geval van betwisting van het honorarium en sancties op te leggen jegens bemiddelaars die niet meer zouden voldoen aan de voorwaarden om erkend te zijn als bemiddelaar.[8] De FBC legt de sanctieprocedure ten aanzien van bemiddelaars vast.[9]

In geval van tekortkoming aan de verplichtingen die op de erkende bemiddelaar rusten krachtens de wet of de beslissingen van de Federale Bemiddelingscommissie kan de bemiddelaar geroepen worden zich te verantwoorden. Tuchtmaatregelen zijn geen ‘straffen’. Ze zijn er om de kwaliteit van de beroepsgroep te bewaken.[10]


Vooraleer we de inhoud van de splinternieuwe deontologische code doornemen, wat is eigenlijk deontologie?

De term deontologie werd door de Engelse Filosoof Jeremy Bentham (1748-1832) als eerse gebruikt.[11] Het begrip had bij Bentham nog niet de betekenis die wij er nu aan geven. Deze filosoof ging er namelijk van uit dat je moest bekijken welk resultaat je met een handeling kon bekomen om te beoordelen of een handeling goed of slecht is (consequentialisme). Immanuel Kant (1724-1804), een tijdsgenoot van Betham, zag het anders. Hij ging uit van een heel andere methode om normatieve problemen aan te pakken. Volgens Kant moet je normatieve controverses toetsen aan de categorische imperatief die luidt: "handel steeds in overeenstemming met die regel waarvan je kunt willen dat het een universele wet wordt."[12]

Het is een ethische stroming die uitgaat van absolute gedragsregels. Deze stroming gaat er van uit dat iets wat slecht is, altijd slecht is, ook als de uitkomst goed zou zijn. Deontologische ethiek of plichtenmoraal vindt zijn oorsprong dus bij Kant.

Tegenwoordig bedoelt men met deontologie doorgaans de plichtenleer voor een bepaald beroep, zo wordt het woord omschreven in het Van Dale woordenboek.

Een deontologische code bundelt concrete richtlijnen voor de beroepsuitoefenaars, die gehandhaafd worden door een tuchtreglement.

 

Elke erkende bemiddelaar moet zich gedragen naar de deontologische code, zo stelt artikel 1 van de deontologische code.

 

De code heeft een dubbel doel (art. 2):

            - het publiek beschermen[13]

            - de kwaliteit van de diensten te waarborgen

 

De code is dwingend opgelegd aan de erkende bemiddelaars. Er staat namelijk in artikel 2, lid 3 dat van deze code niet kan afgeweken worden. Het heeft dus geen zin om in een bemiddelingsprotocol andere -met deze code strijdige- afspraken met de cliënten op te nemen, gezien de regels van de deontologische code primeren. Deontologische codes van andere beroepsgroepen zoals bijvoorbeeld van notaris-bemiddelaars[14] zullen dus niet kunnen toegepast worden indien ze in strijd zijn met de bepalingen van de deontologische code.

 

Het doel van de code is waardevol. Het kan enkel helpen om bemiddeling duidelijker af te bakenen tegenover andere beroepen en om te verduidelijken wat exact van een bemiddelaar mag worden verwacht. Tevens is er met dwingende regels voor gezorgd dat elke erkende bemiddelaar zich eraan te houden heeft.  Iets waar we met z'n allen alleen maar achter kunnen staan, lijkt me.

 

De code is opgebouwd rond de verschillende stappen in het bemiddelingstraject en de houding en kwaliteiten die een bemiddelaar moet aannemen/hebben. De code doorloopt de volgende titels:

- de eerste contacten

- de vaardigheden van de bemiddelaar

- de houding van de bemiddelaar: onafhankelijk, onpartijdig en neutraal

- het bemiddelingsprotocol

- het verloop van het bemiddelingstraject (voor, tijdens, einde)

- ereloon en kosten

- communicatie en publiciteit


Zoals te zien is uit deze titels wordt het praktische verloop van een bemiddeling doorkruist met de houding en kwaliteiten van de bemiddelaars. Beiden lopen door elkaar in de code.

 

Hieronder zal ik de code doorlopen, niet in de chronologische volgorde, maar op basis van de inhoudelijke elementen. Namelijk enerzijds 'de kwaliteiten van de bemiddelaar' en anderzijds 'het praktische verloop van een bemiddeling'.

 

1/ De kwaliteiten van de bemiddelaar.

 

1.1. De code vangt aan met een -mogelijk toevallig- zeer actueel artikel. Met name verbiedt artikel 2, lid 2 het stellen van daden die de integriteit en de waardigheid van het beroep in het gedrang brengen tijdens de uitoefening van het beroep.

Aan deze bepaling wordt uitdrukkelijk toegevoegd dat ze niet van toepassing is op handelingen die geen verband houden met de professionele activiteit of zonder gevolg zijn voor deze activiteit. Het lijkt dat men Kaat-Bollen[15]-procedures wil vermijden met deze zinsnede.

De bemiddelaar zal zich dus tijdens de uitoefening van zijn beroep waardig en integer gedragen. Hetgeen de bemiddelaar in zijn privétijd doet is niet relevant, tenzij het gevolgen zou hebben voor zijn professionele activiteiten. Wanneer men in zijn privétijd misdrijven pleegt, of deelneemt aan misdrijven zal dit uiteraard gevolgen hebben voor zijn professionele activiteiten en dus gesanctioneerd kunnen worden.

 

1.2. Een bemiddelaar zal in alle omstandigheden vermijden om advies te geven ten behoeve van één partij, of beter de indruk geven dat hij één partij adviseert. Deze tweede regel in verband met de houding van een bemiddelaar komen we tegen in artikel 4 van de code, waar men het heeft over de eerste contacten van de bemiddelaar met de potentiële cliënten.

Deze regel staat hier wat uit zijn context, onder de titel 'eerste contacten'. Het lijkt me zinvol zich als bemiddelaar doorheen het hele bemiddelingstraject te onthouden van het geven van advies ten behoeve van één partij.

Daarnaast is naar mijn aanvoelen deze regel te ongenuanceerd. Advies geven in de zin van iemand raad geven, aanbevelingen doen "u zou best...", is inderdaad geen goede zaak als bemiddelaar. Partijen zullen dit zeer snel (logisch ook) aanvoelen als een partijdige houding. Maar informatie geven behoort natuurlijk wel tot de taak van de bemiddelaar.

Een bemiddelaar heeft onder meer als functie de beheerder te zijn van de informatie in het bemiddelingstraject. Eén van de ethische bemiddelingsprincipes houdt namelijk in dat de bemiddelaar ervoor zorgt dat alle betrokkenen goed geïnformeerd zijn, zodat er een informatie-evenwicht is tussen de partijen.[16]

Daarnaast moet de bemiddelaar: “erop toezien om geen opmerkingen te maken die kunnen worden geïnterpreteerd als een advies aan de partij die contact met hem opneemt.” (Art4 §1, al. 2)

Deze zin verduidelijkt waarom het vermijden van advies geven wordt opgenomen onder de titel 'eerste contacten'. Bij aanvang van een bemiddeling zoeken partijen vaak nog veel meer naar bevestiging en het 'aan hun zijde krijgen' van de bemiddelaar dan verder in het proces. De bemiddelaar dient daar bij aanvang extra attent op te zijn.

 

1.3. De code neemt een specifieke bepaling op voor bemiddelaars met een dubbele hoedanigheid: er mag geen rolvermenging zijn.

“Bemiddelaars die ook een ander, al dan niet gereglementeerd beroep uitoefenen, dienen er in het bijzonder op toe te zien dat er geen sprake is van rolvermenging.” (Art 4, § 2)

Als voorbeeld vernoemt de code: de bemiddelaar-advocaat, bemiddelaar-notaris,[17] bemiddelaar-psycholoog.

Voor bemiddelaars die effectief twee beroepen uitoefenen is rolvermenging een reëel risico onder meer naar duidelijkheid ten aanzien van de cliënten. Elke beroepsgroep moet daar dus op toezien en partijen, van bij het eerste contact, duidelijk informeren over de hoedanigheid waarin men in een concreet dossier optreedt.

 

1.4. De bemiddelaar informeert de partijen over het feit dat ze zich kunnen laten bijstaan door een adviseur. Hij mag al zeker niet verbieden dat een partij zich laat bijstaan (artikel 5). Een adviseur wordt gedefinieerd in artikel 3 als "een persoon die tijdens een bemiddeling één van de partijen bijstaat."

Dit betekent dus dat echtgenoten zich -in het kader van een echtscheidingsbemiddeling- zouden kunnen laten bijstaan door hun respectievelijke moeders. Een actie die -door de band genomen- een bemiddeling meestal niet ten goede komt...

Het zich laten bijstaan door een derde in de bemiddeling lijkt me hoofdzakelijk een zaak te zijn van de partijen zelf. Vinden zij een akkoord over de aanwezigheid van adviseurs? Zo ja, geen probleem, zo neen, dan lijkt de aanwezigheid van adviseurs van eender welke soort (professioneel of privaat) niet aan de orde. De bemiddeling staat of valt met het akkoord van elke partij om op een bepaalde -af te spreken- manier te gaan onderhandelen.

Artikel 5 gaat verder (in par. 3):

“Evenwel kan een bemiddelaar niet verplicht worden te werken met adviseurs indien hij dit niet opportuun acht.” De bemiddelaar moet dit dan melden aan de partijen en hen suggereren een andere bemiddelaar te zoeken.

Het feit dat een bemiddelaar zich moet laten vervangen als hij meent niet in staat te zijn de bemiddeling op een deskundige, professionele en onafhankelijke wijze tot een goed einde te brengen is een algemene regel die via het voorbeeld van de adviseurs wordt meegegeven in artikel 5 par. 3. Het artikel 6 neemt dan de effectieve algemene regel op: “De bemiddelaar zal op grond van zijn ervaring en/of vorming over de nodige bekwaamheid moeten beschikken, die door de aard van het geschil wordt vereist. Afhankelijk van de aard van het geschil zal de bemiddelaar, alvorens de bemiddeling te aanvaarden en op te starten, evalueren of hij in alle redelijkheid over de nodige bekwaamheden beschikt.”

 

Het artikel 5 had de aangehaalde informatietaak van de bemiddelaar beter volledig kunnen opnemen en niet alleen met betrekking tot het informeren omtrent het zich laten bijstaan door een adviseur. Her en der in de code wordt verwezen naar het belang van de informatietaak (bijvoorbeeld art. 10 § 2 laatste lid, art. 11 § 1 en § 2). Het is jammer dat hier geen volledig artikel is aan gewijd, waarin alle aspecten van de informatieplicht van de bemiddelaar opgenomen worden.

 

1.5. De bemiddelaar moet over de nodige bekwaamheid beschikken voor de zaak die hij aanneemt. Indien hij onvoldoende onderlegd is kan hij co-bemiddeling overwegen of de partijen naar een andere bemiddelaar doorverwijzen (art. 6).

De bepaling van artikel 6kan toegejuicht worden. Niet elke bemiddelaar is expert in elke bemiddeling. Om als groep kwalitatief werk te kunnen leveren, moeten we durven doorverwijzen. Bemiddelaars moeten daar durven over nadenken en eerlijk over kunnen zijn.

 

 

1.6. De onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit van de bemiddelaar moet in alle redelijkheid niet in twijfel te trekken zijn (artikel 8).  

Deze drie principes zijn ook opgenomen in de definitie van bemiddeling zoals omschreven in art. 1723/1 Ger.W., namelijk:

"De bemiddeling is een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen met de medewerking van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf een oplossing uit te werken."

De bepaling in artikel 8 is niet concreet, maar dit wordt verduidelijkt door de opname van definities in het artikel zelf, van wat onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit betekenen.


'Onafhankelijkheid' is in de deontologische code heel duidelijk omschreven: de bemiddelaar mag geen banden hebben met de partijen nog enige belang hebben in de zaak die van aard kan zijn hem zijn vrijheid geheel of gedeeltelijk te doen verliezen.

'Onpartijdigheid' wordt omschreven als de afwezigheid van partijdigheid. Deze definitie levert verder geen verduidelijking op. In het kader van bemiddeling dient het woord onpartijdigheid volgens mij geïnterpreteerd te worden als een 'meerzijdige partijdigheid' of beter nog 'actieve wisselende betrokkenheid' met name dat de bemiddelaar met woord en daad toont dat hij elke partij wil begrijpen en steunen.[18]

Tot slot wordt 'neutraliteit' omschreven als een grondhouding van de bemiddelaar die niet toelaat aan de bemiddelaar om de partijen een advies te verstrekken dat een invloed kan hebben op de oplossing van hun geschil. Hij mag wel verwijzen naar gelijkaardige gevallen waarvan hij kennis heeft. Hoezo? Een bemiddelaar mag geen advies geven, maar wel verwijzen naar gelijkaardige gevallen waarvan hij kennis heeft? Wat houdt dit in?

Elke verwijzing naar een gelijkaardig geval lijkt me sowieso een mogelijke invloed te hebben op de oplossing van het geschil... anders is het geen relevante verwijzing.

Bedoelt men hier niet eerder dat de bemiddelaar informatie op een neutrale en objectieve manier moet brengen en dit aan de twee partijen gelijktijdig?

De bemiddelaar is verantwoordelijk voor het globaal project. Hij moet rekening houden met de effecten die zijn informatie kan hebben op de twee andere ethische principes die de bemiddelaar hanteert, nl. deze van beheerder van andermans onderhandelingen en de beheerder van het evenwicht.[19]

Het feit dat de onpartijdigheid onafhankelijkheid en neutraliteit in redelijkheid niet in twijfel mag te trekken te zijn, is in feite de vraag of de partijen zelf de onpartijdigheid onafhankelijkheid en neutraliteit in twijfel trekken. Los van de vraag of dit 'redelijk' is, lijkt mij het twijfelen aan onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit van de bemiddelaar sowieso het einde te zijn van de bemiddeling.

In de gedragscode stond deze regel onder sectie 3: 'ethiek van de bemiddelaar' duidelijker omschreven (zie infra).

 

Artikel 8 gaat verder met een aantal voorbeelden die blijk geven van een gebrek aan neutraliteit en onpartijdigheid. Zo kan de bemiddelaar niet optreden:

            - “Wanneer hij, zijn bloedverwanten of aanverwanten tot de vierde graad of de persoon   met wie hij wettelijk samenwoont een persoonlijke of zakelijk relatie heeft met één     van de partijen.”

            Iemand waarmee je feitelijk samenwonende partner een zakelijke relatie heeft? Geen     probleem. Iemand waarmee je groottante een persoonlijke relatie heeft? Probleem.

Deze verduidelijking is maar bij wijze van voorbeeld bedoeld ('zo mag...'), maar men        kan zich toch de vraag stellen of men dit zo had moeten omschrijven? Ware het niet beter geweest om enkel te verwijzen naar een persoonlijke of zakelijke relatie van de bemiddelaar (of diens nauwste verwanten) met één van de partijen, zoals dat ook          verwoord stond in de gedragscode?[20] Het is in elke concrete omstandigheid de    bemiddelaar die dit eerst zelf moet beoordelen en vervolgens desgevallend met de partijen bespreken. Door dit zo gedetailleerd te willen omschrijven geeft men blijk van weinig           vertrouwen in de ethiek van de bemiddelaar zelf om in geval van te nauwe bindingen niet op te treden. Bovendien zijn -zoals hierboven verduidelijkt- niet alle nauwe relaties vervat in de omschrijving, zodat ze weinig zinvol is.

 

- “Wanneer hij uit het resultaat van de bemiddeling een direct of indirect voordeel, met inbegrip van een “succes fee”, zou kunnen halen.”             Bemiddeling kan enkel op basis van een op voorhand afgesproken uurtarief of vast bedrag. Een variabele vergoeding op basis van het resultaat is verboden, gezien de bemiddelaar dan een financieel voordeel zou halen uit het resultaat van de bemiddeling.

 

- “In een geschil waarin één van zijn medewerkers of vennoten voor één van de partijen in een andere hoedanigheid dan die van bemiddelaar is opgetreden.”  Deze paragraaf is geschreven -zo lijkt het me- voor de advocatenkantoren, waar ook advocaten-bemiddelaars aan verbonden zijn.[21]     Waar dus binnen één kantoor een advocaat zou gehuisvest zijn die voor een partij optreedt en de bemiddelaar die voor beide partijen optreedt.

            Dit lijkt me een situatie te zijn waar de partijen en de bemiddelaar toch samen kunnen    uitkomen. Indien er in hoofde van de partijen geen probleem is met deze bemiddelaar,         zou de deontologische code daar misschien beter ook geen punt van maken.

            Er bestaan nog veel meer verwevenheden tussen advocaten, bemiddelaars,          notarissen, rechters, die niet meteen zichtbaar zijn, dat het expliciet verbieden van     zichtbare verwevenheid, die mogelijks geen probleem oplevert, maar een halfslachtige oplossing is.

            De bemiddelaar moet in eer en geweten van oordeel zijn dat zijn onpartijdigheid niet      in het gedrang is en de partijen hebben daar vertrouwen in. Zo niet, dan zetten ze de     bemiddeling stop.

 

De bemiddelaar kan in het eerste en het laatste hierboven genoemde geval wel nog optreden op voorwaarde dat de partijen zich schriftelijk akkoord verklaren.

Paragraaf 2 van artikel 8 verwoordt hoe er moet gewerkt worden wanneer de neutraliteit, onpartijdigheid of onafhankelijkheid van de bemiddelaar in het gedrang komt:

“Indien er een element is dat twijfel kan wekken over neutraliteit, onpartijdigheid of onafhankelijkheid, informeert de bemiddelaar de partijen hierover zodra hij hier kennis van heeft. Hij licht hen in over de aard van het element in kwestie en stelt hen voor ofwel zich uit de bemiddeling terug te trekken ofwel mits schriftelijk akkoord van de partijen in te stemmen met de voorzetting van zijn opdracht.”

Als de bemiddelaar kennis heeft van een element dat twijfel kan doen wekken over zijn neutraliteit, onpartijdigheid of onafhankelijkheid moet hij dit melden aan de partijen. Het is dan aan partijen om te beslissen hoe ze hiermee zullen omgaan. Een schriftelijk akkoord vragen aan partijen indien ze geen twijfel hebben over de neutraliteit en onafhankelijkheid van de bemiddelaar is een goede toevoeging om in alle objectiviteit naderhand te kunnen beoordelen of partijen effectief voldoende vertrouwen hadden in de neutraliteit en onafhankelijkheid van de bemiddelaar. De deontologische code voor notarissen-bemiddelaars[22] legt eveneens een schriftelijk akkoord op. De voorzichtige bemiddelaar zal -indien de situatie zich voordoet-  aan de partijen hun schriftelijk akkoord vragen om voor hen te kunnen werken. Belangrijk is dat in klare bewoordingen wordt geschreven waarmee partijen zich akkoord verklaren.

 

1.7. De bemiddelaar mag voorafgaand aan de bemiddeling kennis nemen van publiek beschikbare informatie, ongeacht het medium (artikel 8 § 3).

De meerwaarde van deze bepaling is onduidelijk. Het lijkt me te betekenen dat de bemiddelaar bij wijze van spreken facebook van zijn cliënten mag checken? Wat het nut daar juist van zou zijn is onduidelijk. Waar slaat het woord 'voorafgaand' aan de bemiddeling op? Houdt dit a contrario in dat dit tijdens de bemiddeling niet meer mag?  

Voor cliënten die de deontologische code lezen, kan deze bepaling wantrouwen opwekken. Waarom bestaat daar een regel over? Mag de bemiddelaar onderzoek doen naar mijn achtergrond?

 

1.8. Voor de aanvang van de bemiddeling moet de bemiddelaar partijen informeren over de mogelijkheid tot rechtsbijstand. Artikel 10 § 1 handelt dus over de informatieplicht van de bemiddelaar en geeft daarvan een voorbeeld.

Bij het lezen van de tweede zin van art. 10 § 1 blijkt dat hier gedoeld wordt op de rechtsbijstandsverzekeringen en niet op de kosteloze rechtsbijstand. Of bedoelt men ze allebei? Onafhankelijk van waar het artikel nu eigenlijk op doelt, is het waardevol dat, wanneer cliënten mogelijks in aanmerking komen, de bemiddelaar zou verduidelijken dat er zoiets bestaat als een kosteloze rechtsbijstand. Misschien zou het een meerwaarde betekenen om het bestaan van deze mogelijkheid op te nemen in het bemiddelingsprotocol. Weinig bemiddelaars zijn op de hoogte van de mogelijkheid tot kosteloze rechtsbijstand voor bemiddeling.

“De bemiddelaar zorgt dat hij zich correct positioneert in zijn specifieke rol die niet die van een deskundige, van een arbiter, van een juridisch adviseur, van een rechter of van een therapeut is.” (Art. 10 §2).

Deze bepaling staat hier mijns inziens uit zijn context, tenzij men bedoelt 'zich positioneren ten aanzien van de derde betaler'? Het zich correct positioneren/de rolvermenging kwam reeds aan bod in artikel 4. Deze bepaling was dan ook beter aan voornoemd artikel toegevoegd.

 

1.9. “De bemiddelaar zal het belang van de vertrouwelijkheid en het beroepsgeheim in een bemiddeling kaderen en uitleggen, waar nodig. Hij waakt over de vertrouwelijkheid van het dossier.” (Art. 10 § 2, al. 2)

 

In dit artikel verschijnt -zonder verdere toelichting- de term beroepsgeheim.

 

Het beroepsgeheim van een bemiddelaar en elke andere professioneel is in oorsprong gebaseerd op artikel art. 458 van het Strafwetboek.

 

Dit artikel bepaalt: "Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet, het decreet of de ordonnantie hen verplicht of toelaat die geheimen bekend te maken worden gestraft met gevangenisstraf  van een jaar tot drie jaar en een geldboete van honderd euro tot duizend euro of met een van die straffen alleen."

De wetgever heeft het strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim in één alomvattend artikel gegoten en dus niet per beroepsgroep vastgelegd.[23]

In artikel 458 van het Strafwetboek worden de erkende bemiddelaars niet nominatim genoemd (advocaten trouwens evenmin) maar er wordt in meer algemene termen verwezen: 'naar personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd'

Evenwel bepaalt artikel 1728 § 2 Ger.W. dat artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing is op een bemiddelaar. Dit wordt in de paragraaf ervoor verduidelijkt als volgt:

"Onverminderd zijn wettelijke verplichtingen, mag de bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag door de partijen niet worden opgeroepen als getuige in een burgerrechtelijke, administratieve of arbitrale procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij kennis heeft genomen in de loop van zijn bemiddeling. Hij mag evenmin de reden van de mislukking van deze vorm van minnelijke conflictoplossing onthullen, ook niet aan de rechter of arbiter bij wie een geschil tussen de partijen van de bemiddeling aanhangig is gemaakt."

Het beroepsgeheim wordt door de Belgische wetgever en de rechtspraak gegeven aan personen de een bepaald beroep uitoefenen en voor zover het hun handelen betreft binnen het activiteitenveld van dat beroep.[24]

Het toepassingsgebied van het beroepsgeheim wordt bepaald door de vraag of men met een 'noodzakelijke vertrouwenspersoon' te maken heeft. In een cassatie arrest van 1905[25] waarnaar in de literatuur vaak wordt verwezen wordt dit omschreven als volgt: "Le secret professionnel n'est pas un privilège accordé à certaines personnes: il est la conséquence nécessaire des rapports qui peuvent s'établir entre un citoyen et celui dont le ministère lui est nécessaire"

De rechtspraak zal duidelijk moeten maken wanneer en in welke gevallen de bemiddelaar een noodzakelijke vertrouwenspersoon was.

 

“Indien de bemiddelaar zijn beroepsgeheim deelt, bijvoorbeeld met zijn personeel of zijn medewerkers, waakt hij erover dat de geheimhoudingsplicht ook door deze personen gerespecteerd wordt.” (Art. 10 §2, al. 3).

 

Wat mist in de deontologische code is een duidelijke omschrijving van de plicht tot vertrouwelijkheid van de bemiddelaar. De vertrouwelijkheid komt steeds zijdelings ter sprake.

Zo wordt vertrouwelijkheid vernoemd in de bepalingen omtrent de inhoud van het bemiddelingsprotocol (art. 9 § 2). Daarnaast wordt het woord vertrouwelijkheid in één adem genoemd met het beroepsgeheim in artikel 10 § 2 dat beschrijft dat de bemiddelaar het beroepsgeheim en de vertrouwelijkheid zal toelichten aan de klanten en dat hij waakt over de vertrouwelijkheid van het dossier.

Een bepaling die heel specifiek de vertrouwelijkheid oplegt ontbreekt.  In de Europese gedragscode voor bemiddelaars[26] wordt de vertrouwelijkheid als volgt opgelegd.

 

“De bemiddelaar behandelt alle informatie die voortvloeit uit of betrekking heeft op de bemiddeling vertrouwelijk, met inbegrip van het feit dat de bemiddeling plaatsvindt of zal plaatsvinden, tenzij hij/zij wettelijk of op grond van de openbare orde verplicht is deze bekend te maken. Informatie die een van de partijen in vertrouwen aan bemiddelaars bekendmaakt, wordt niet zonder toestemming aan de andere partijen bekendgemaakt, tenzij hiertoe een wettelijke verplichting bestaat.[27]

 

1.10. De bemiddelaar is de beheerder van het evenwicht. Dit bemiddelingsprincipe wordt omschreven in artikel 11 § 1 van de code met name stelt dit dat de bemiddelaar ervoor zorgt dat de bemiddeling evenwichtig verloopt zodat de belangen van alle partijen in rekening worden genomen.

De bemiddelaar zal de partijen aanmoedigen om hun beslissingen te nemen op basis van alle relevante informatie. Ook dit is een toepassing van de informatieplicht van de bemiddelaar.

 

1.11. De bemiddelaar moet de bemiddeling opschorten of beëindigen (art.11 § 2):

 

- als de bemiddeling misbruikt wordt voor een ander doel

- het gedrag van partijen onverenigbaar is met het goede verloop van de bemiddeling

- wanneer de partijen of één van hen niet meer in staat is constructief deel te nemen aan de bemiddeling.

- wanneer de voorgestelde overeenkomst kennelijk onevenwichtig is en een ongezonde onderwerping van de ene partij aan de andere of een gebrek aan geïnformeerde toestemming weerspiegelt

- de bemiddeling geen bestaansreden meer heeft

 

Behoudens de laatste gedachtestreep, waarvan de toegevoegde waarde me ontgaat, zijn alle gedachtestreepjes voorbeelden van situaties waar er geen evenwicht tussen de partijen bestaat.

De code stelt dat de bemiddelaar er voor mag kiezen om eerst de partij(en) terecht te wijzen (in de code 'wijzen op de noodzaak van correct gedrag’) vooraleer dat hij de bemiddeling schorst of stopzet. Desnoods doet hij dit in een caucus...  Dergelijke bepaling verbaast.

Een bemiddelaar is geen moraalridder. Hij heeft partijen niet te zeggen wat correct gedrag is. De bemiddelaar moet er enkel over waken dat er een evenwicht is tussen partijen die het mogelijk maakt om een gesprek te voeren. Of hij kan het evenwicht herstellen en dan kan er gewerkt worden, of hij kan dit niet en dan zet hij de bemiddeling stop uit de eigen overweging dat hij zijn opdracht als bemiddelaar niet kan uitoefenen. Niet omdat één van de partijen zich niet 'correct' gedraagt.

 

1.12.  Paragraaf 2 en 3 van het artikel 12 stellen dat de bemiddelaar moet zorgen voor een volledige overeenkomst waarin elk punt behandeld wordt, dat een trouwe weergave is van wat er werd beslist en dat het akkoord een getrouwe weergave is van de wil van partijen. Dit is de toepassing van het zorgvuldigheidsprincipe dat de bemiddelaar moet hanteren. Een zeer belangrijk aspect van de bemiddeling. Elk geschilpunt dat tot een akkoord leidt correct kunnen benoemen en omschrijven.

 

2/ Het bemiddelingstraject.

 

2.1. De bemiddelaar zorgt voor een geschikte fysieke vergaderplaats (artikel 7). Aan welke voorwaarden deze moet voldoen is niet duidelijk. Er mag verondersteld worden dat hiermee wordt bedoeld dat het om een locatie moet gaan waar voldoende discretie is en partijen rustig en comfortabel kunnen zitten zodat de bemiddelaar professioneel kan werken.

Daarnaast mag de bemiddelaar ook virtuele sessies organiseren, mits hij de controle over het traject en het informaticaprogramma behoudt.

 

2.2. In de eerste contacten met de potentiële cliënten moet de bemiddelaar nagaan of bemiddeling aangewezen is in de betreffende casus, terwijl hij enkel die informatie verzamelt die nodig is om die beoordeling te kunnen maken (art. 4 § 1).

Stap 1 van de bemiddeling. De bemiddelaar gaat na of dit een bemiddelbaar geschil is. Hij zal de informatie die hij hiervoor nodig heeft en noodzakelijk bekomt zo beperkt mogelijk houden.

·                     Bemiddelbaar geschil. Of een traject bemiddelbaar is hangt niet alleen af van de visie van de bemiddelaar bij aanvang van het traject. De partijen bij de bemiddeling zullen doorheen het volledige traject steeds moeten overtuigd blijven dat bemiddeling voor hen nog de oplossing is. Artikel 1729 Ger.W beschermt het recht van elke partij om in volledige vrijheid op elk moment te beslissen dat de bemiddeling niets bijbrengt voor deze partij en er dus mee te stoppen. Dit is het doel van de vrijwilligheid van bemiddeling.

·                     Enkel de informatie die nodig is.  Het lijkt zeer logisch dat een bemiddelaar enkel de info opvraagt die hij nodig heeft. Het is vooral bij aanvang van de bemiddeling heel moeilijk om te weten of men voldoende informatie heeft. Men kent de partijen nog niet en men weet dus nog niet of men aan de voet of aan de tip van de ijsberg zit met de info die men bekomt.

 

2.2. Als het eerste contact met één partij is doorgegaan moet de bemiddelaar van alle andere partijen het akkoord bekomen met de bemiddeling zelf en met de keuze van de bemiddelaar (art 4 § 3).

 Dit is evident. De bemiddelaar moet een opdracht krijgen van alle partijen in de bemiddeling.  Dit is een toepassing van de "4 ja's " die elke bemiddelaar moet krijgen van de cliënten op volgende vragen:

            - is er een probleem?

            - zijn partijen geïnformeerd over bemiddeling?

            - willen partijen het probleem oplossen?

            - willen ze dit doen via bemiddeling (en met deze bemiddelaar)?

 ja, ...ja, ... ja, ... ja ...? OK, de bemiddeling kan van start gaan.

 

De algemene regel lijkt dan ook te zijn dat elke bemiddelaar onpartijdig en neutraal spreekt met de cliënt en zorgt dat hij uitdrukkelijk opdracht krijgt van alle partijen om op te treden als bemiddelaar.

 

2.3. Indien nodig zal de bemiddelaar de deontologische code of het bemiddelingsprotocol toelichten (artikel 10 § 2, lid 7).

 

2.4. Tijdens de voorafgaande gesprekken (de eerste contacten) of uiterlijk tijdens de eerste bijeenkomst geeft de bemiddelaar aan dat de partijen een bemiddelingsprotocol moeten ondertekenen (art. 9 § 1).

In feite is het bemiddelingsprotocol het engagement van elk der partijen om samen te werken en de bevestiging van de wettelijke bepalingen inzake bemiddeling. Tevens worden daarin ook de erelonen van de bemiddelaar opgenomen. Eerder dan de verplichting een document te ondertekenen, is het dus de schriftelijke bevestiging van de afspraak tussen partijen om van start te gaan met de bemiddeling en zich volledig in te zetten voor het bereiken van een resultaat.

Voor de aanvang van de bemiddeling moet het protocol getekend zijn. Hierbij is van belang dat het bemiddelingsproces gerespecteerd wordt en aan de partijen rechtszekerheid geboden wordt.

“Indien een bedenktijd nodig is, mag de bemiddelaar een einde stellen aan de werkzaamheden bij weigering om te tekenen na afloop van de door hem gestelde termijn.” (Art. 9 § 2, lid 2).

Mij lijkt in kader van bemiddeling 'bedenktijd' belangrijk voor partijen. En zeker niet iets waar een bemiddelaar zelf een termijn moet op stellen en sancties moet verbinden aan het overschrijden ervan.

Het gaat hier om de fundamentele vraag of de cliënten al dan niet een bemiddeling willen starten.
Het ware juister geweest dat partijen (bedenk)tijd kunnen vragen om de beslissing te nemen om hun geschil via bemiddeling aan te pakken, maar dat de bemiddelaar de bemiddeling niet mag aanvangen dan nadat het protocol is getekend. Het protocol is uiteindelijk de bevestiging van het akkoord van partijen om hun geschil via bemiddeling aan te pakken.

 

2.5. De code omschrijft wat de inhoud van het bemiddelingsprotocol ten minste moet zijn in de derde paragraaf van artikel 9. Dit maakt voor het grootste deel een doublure uit met art. 1731 van het Gerechtelijk Wetboek. De 6 eerste punten zijn identiek aan de bepalingen van de wet. De volgende twee punten betreffen de schorsing van de verjaring en zijn opgenomen in de wet onder paragrafen 3 en 4 van artikel 1731 Ger.W., de wet voorziet niet dat deze informatie in het bemiddelingsprotocol moet opgenomen worden. De deontologische code dus wel. Vele bemiddelaars zullen hun protocol op dit punt best aanpassen/vervolledigen. De laatste twee bullet points van de code zijn bijkomende verplichtingen:

 

·         de verbintenis van partijen (en desgevallend hun adviseurs) om niemand anders toe te laten bij eventuele virtuele sessies.

      Dit is in feite een toepassingsgeval van het principe van de vertrouwelijkheid. Net zoals  we niet opnemen in de deontologische code dat je het gesprek niet mag opnemen en            verspreiden onder derden, lijkt me bovengenoemde paragraaf exemplarisch.

 

·         de mogelijkheid van de bemiddelaar om de bemiddeling te beëindigen.

 

Deze twee laatste elementen lijken me weinig bij te brengen aan de wetsbepaling van artikel 1731 Ger.W. Men had eenvoudigweg kunnen verwijzen naar de wet.
Bovendien zijn er twee wettelijke verplichtingen niet opgenomen in de code. Met name de plicht tot dateren en de plicht tot ondertekenen van de overeenkomst. De bemiddelaar moet zowel de wettelijk verplichte als de deontologisch verplichte punten opnemen in zijn protocol.

 

2.6. De bemiddelaar stelt aan de cliënten een wijze van berekening voor van zijn erelonen en kosten voor. Deze berekening moet enerzijds voldoende zijn om het beroep waardig te kunnen uitoefenen en anderzijds blijk geven van gematigdheid. Te duur is niet waardig, te goedkoop evenmin.

Het akkoord hierover wordt opgenomen in het bemiddelingsprotocol (artikel 14). De FBC heeft geen bevoegdheid om over ereloongeschillen te oordelen. Aangezien enkel de bemiddelaar onderworpen is aan de deontologische code en de cliënt niet, kan de FBC dan ook geen beslissing opleggen aan de cliënt. De FBC kan wel adviseren. Dit kan ook gebeuren naar aanleiding van een gerechtelijke procedure gestart door een bemiddelaar om zijn ereloon betaald te krijgen. Het is mogelijk dat de rechtbank advies vraagt aan de FBC.

Dit neemt niet weg dat de FBC wel ten aanzien van de bemiddelaar kan oordelen dat hij door zijn te hoog of te laag ereloon zich niet waardig gedragen heeft en hem daarom sanctioneren.

 

2.7. De bemiddelaar zal er zich van vergewissen dat alle personen die participeren aan de oplossing van het geschil aanwezig, vertegenwoordigd of geïnformeerd zijn (art. 10 § 2 lid 4).  Voor degenen die effectief participeren zal dit geen probleem zijn. Ik veronderstel dat men bedoelt dat de bemiddelaar zich ervan vergewist of er geen personen vergeten worden in het bemiddelingstraject die zouden moeten participeren aan de oplossing.

De bemiddelaar zal de kenmerken van het bemiddelingsproces in herinnering brengen of uitleggen.

2.8. Indien voor een caucus[28] gekozen wordt zal de bemiddelaar de partijen in kennis stellen van het feit dat alle inlichtingen die de bemiddelaar op die wijze verkrijgt geheim zal blijven, tenzij de partij het tegenovergestelde vraagt (artikel 10 § 2, lid 6).[29]

 

2.9. De bemiddelaar zal partijen herinneren aan het feit dat ze alle nuttige adviezen moeten inwinnen alvorens een akkoord te sluiten (artikel 12).  

Het is onduidelijk waarom men niet opgenomen heeft dat een bemiddelaar -op een onpartijdige manier- informatie mag geven, maar dat men enkel bepaalt dat partijen naar een externe moeten worden verwezen... Want wat als partijen bijvoorbeeld met foutief advies naar de gesprekken komen. Mag de bemiddelaar hierin dan evenmin informeren? Hoe kan de bemiddelaar de beheerder blijven van de informatie als hij er geen mag geven? Een duidelijkere afbakening tussen adviseren en informeren had goed geweest. Een duidelijke toelichting hoe correcte informatieverstrekking kan, gezien het belang, ervan had nuttig geweest.

 

Paragraaf 4 van artikel 12 besluit dat het akkoord de nodige clausules bevat om te kunnen worden gehomologeerd. Maar de uiteindelijke beslissing tot homologatie blijft bij de partijen (net zoals elke andere beslissing in het akkoord).

 

2.10. Indien het gaat om een gerechtelijke bemiddeling, meldt de bemiddelaar bij afloop aan de rechter enkel of er al dan niet een akkoord tot stand is gekomen, meer niet (art. 13). Mocht de bemiddelaar meer informatie geven, zou dit een schending van zijn van de plicht tot het bewaren van de vertrouwelijkheid van de bemiddeling. Deze regel geldt in feite voor elke bemiddeling (al dan niet gerechtelijk). Behoudens uitdrukkelijk akkoord van elke partij, mag een bemiddelaar na een bemiddeling hierover niets op papier zetten.

 

2.11. Als er een betwisting is over de erelonen, dan informeert de bemiddelaar de cliënten dat het geschil voor advies kan voorgelegd worden aan de commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling. Alsook over andere mogelijkheden om het geschil te regelen (art. 14 § 2 al. 1).

De bemiddelaar mag pas overgaan tot dagvaarding, nadat hij zijn cliënten in gebreke heeft gesteld (art. 14 § 2 al.2).

Wanneer er een akkoord is om de betwisting voor te leggen aan de commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling dan wordt de klacht tegensprekelijk onderzocht door het taalkundig bevoegde college. Dit betekent dat zowel de bemiddelaar als de cliënten worden gehoord en er mogelijkheid is tot woord en wederwoord.

 

2.12. Artikel 15 bepaalt dat de bemiddelaar zijn diensten alleen op een professionele en waardige manier kan aanbieden. Dit begrip is erg abstract. Het zal aan de commissie voor de tucht en de klachtenbehandeling zijn om dit concreet in te vullen.

De bemiddelaar zal ervoor zorgen dat zijn reclame waarheidsgetrouw is en verifieerbaar. Concrete tuchtsancties in de toekomst zullen moeten uitwijzen wat de draagwijdte is van dit artikel en waar de grens ligt tussen toegelaten en niet toegelaten reclame.

 

3/ Besluit.

Dat bemiddeling steeds meer professionaliseert is toe te juichen. Om een goede werking van de bemiddeling te realiseren, moet men op een professionele manier werken. Een deontologische code is een must voor een erkende beroepsgroep en dus ook voor de erkende bemiddelaars.

Op verschillende punten zijn de regels m.i. exemplarisch en liet men na er een algemene gedragsregel uit te distilleren (bijvoorbeeld geen derden toelaten bij virtuele sessies, wat een voorbeeld is van de schending van de vertrouwelijkheid van bemiddeling).

Sommige zaken hadden beknopter gekund. Anderen hadden uitvoeriger gemogen (bijvoorbeeld een toelichting omtrent vertrouwelijkheid) of werden beter gecentraliseerd in één artikel (bijvoorbeeld over de informatieplicht).

 

Bovenal stelt zich de vraag waarom deze code niet -voorafgaand aan de afkondiging- het voorwerp is geweest van een open debat tussen erkende bemiddelaars.  De dynamiek van debatteren en discussiëren brengt vaak nuttige inzichten.



[1] www.fbc-cfm.be/nl/inhoud/deontologische-code-0
[2] Tenzij anders bepaald in de publicatie
[3] Wet 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillendoplossing, BS 2 juli 2018, 2018012858.
[4] Oud artikel 1727 §6, 7° Ger.W.
[5] Artikel 1727 §2, 5° Ger.W.
[6] Het reglement van procesvoering van de Commissie voor de tuchtregeling en klachtenbehandeling te vinden op  https://www.fbc-cfm.be/sites/default/files/content/tuchtreglement_-_reglement_de_procedure_-_av-ag_29092020.pdf
[7] J. KOLE, “Goed doen met goed werk. Het weidse landschap van beroepsethiek en tuchtrecht in kaart.” D & T 2011/2, 309.
[8] Art. 1727 § 1, 6° Ger.W.
[9] Art. 1727 § 1, 8° Ger.W. 
[10] J. KOLE, o.c., D & T 2011/2, 309.
[11] J. STEVENS, Advocatuur: Regels & deontologie. Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, p  61.
[12] J. VERPLAETSE, C. DELMOTTE, Beginselen van samenleven, Handboek Ethiek en Rechtsfilosofie, Oud-Turnhout, Gompel&Svacina, 2018, p 25.
[13] Naar mijn aanvoelen zou 'de cliënten beschermen' een betere omschrijving geweest zijn. De code wordt hoofdzakelijk toegepast in concrete bemiddelingen met cliënten. Niet met het brede publiek. Welke laatsten niet zozeer moeten beschermd worden, maar wel geïnformeerd. Wat dan weer een taak is van de auteurs van de code, de Federale Bemiddelingscommissie.
[14] Notaris bemiddelaars hebben een eigen deontologische code: KB van 18 april 2017 tot goedkeuring van de deontologische code inzake notariële bemiddeling, BS 12 mei 2017. Zie hierover V. LESSELIERS, “Deontologische code inzake notariële bemiddeling.” T.Not. 2017, 833-842.
[15] Kaat Bollen is (was) een psychologe die begin 2021 door de tuchtrechtbank van de psychologencommissie werd veroordeeld wegens gedrag in haar privéleven die de beroepsgroep zou schaden. Het gedrag dat haar werd verweten hield in: "kunstzinnige" naaktfoto's, burlesk show, reclame maken voor een pornofilm, webshop met erotische artikelen. https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2021/01/10/vonnis-kaat-bollen/
[16] F. DE MEYER, B. GAYSE, Bemiddeling in familiezaken burgerlijke en handelszaken, sociale zaken, Roeselare, Roularta Books, 2007, 159-171.
[17] Zie hierover ook: V. LESSELIERS "Deontologische code inzake notariële bemiddeling" T.Not, 2017, 833-842.
[18] F. DE MEYER, B. GAYSE, o.c., p 15.
[19] F. DE MEYER, B. GAYSE, o.c., p 171.
[20] De bemiddelaar mag niet tussen beiden komen wanneer hij, wegens persoonlijke materiële of morele belangen, zijn functie niet kan vervullen in onafhankelijkheid en onpartijdigheid:

-de bemiddelaar mag niet bemiddelen indien hij een persoonlijke of zakelijke relatie heeft met één der partijen;

-de bemiddelaar mag niet bemiddelen in een conflict waarbij hij rechtstreeks of onrechtstreeks voordelen kan halen uit het resultaat;

-de bemiddelaar mag niet bemiddelen in een conflict waarbij een van zijn medewerkers of een van zijn vennoten is opgetreden voor een der partijen in een andere hoedanigheid dan bemiddelaar.
[21] Maar is eveneens relevant voor kantoren waar psychologen en bemiddelaars samenwerken.
[22] Artikel 5 deontologische code inzake notariële bemiddeling, KB 18 april 2017 tot goedkeuring van de deontologische code inzake notariële bemiddeling, BS 12 mei 2017.

 
[23] B. ALLEMEERSCH, "Het toepassingsgebied van art. 458 Strafwetboek. Over het succes van het beroepsgeheim en het geheim van dat succes." RW 2003-04, 1.
[24] J. STEVENS, Advocatuur: Regels & deontologie, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, p. 863, 1133.
[25] Cassatie 20 februari 105, Pas. 1905, I, 141.

 
[26] Dit is een tekst uit 2004 die in de schoot van de Europese Commissie samen met een groep belanghebbenden is ontwikkeld en die een aantal beginselen bevat, die individuele bemiddelaars vrijwillig in acht kunnen nemen.
[27] EUROPEES | Federale Bemiddelingscommissie (fbc-cfm.be)

 
[28] Dit woord wordt niet gedefinieerd in artikel 3 van de code. Over de oorsprong van het woord caucus bestaan meerdere theorieën. Volgens sommige bronnen is het een woord dat 'vergadering van stamhoofden' betekent in de inheemse taalfamilie in Noord-Amerika. Andere bronnen menen dat het woord uit het Latijn komt. Het boek C. MATTHIJS (e.a.), Bemiddeling in burgerlijke en handelszaken, Gent, Story Publishers, 2010, p 95 omschrijft het begrip als "een aparte en strikt vertrouwelijke vergadering in aanwezigheid van de bemiddelaar en één partij met het oog op het onderzoeken van verborgen of achterliggende informatie, belangen of opties tot oplossing van het geschil."
[29] Zie ook, W. MEUWISSEN, Praktische gids bemiddeling. Met modellen, Mechelen, Wolters Kluwer, 2018, p 123;

Auteur : Nele Meersman, Erkend bemiddelaar in familiezaken.